Ze zat naast me en ik voelde hoe haar hele lichaam trilde, van onder tot boven. Ze was al meerdere keren naar de opstellingen gekomen, maar nog nooit had ze haar hand opgestoken wanneer ik vroeg wie een vraag wilde inbrengen. Deze keer had ik besloten te werken met naambriefjes. Wie een vraag had, kon zijn naam op een briefje schrijven en in de pot stoppen. Ik zag haar aarzelen toen de pot langs haar kwam, maar uiteindelijk verdween haar naam erin, precies zoals zij zelf altijd lijkt te verdwijnen.
En nu zat ze daar naast me. Het liefst wilde ze weglopen. Dat is wat ze altijd doet: vluchten, letterlijk en figuurlijk. Maar ik legde mijn hand op haar been en wachtte. Minuten verstreken, terwijl ik voelde hoe haar hele lichaam in verzet ging. Ze bewoog ongemakkelijk heen en weer, maar iets in mij wist dat ze daar wilde blijven. Dus wachtte ik, tot het moment dat ik toestemming voelde om verder te gaan.
Haar stoere houding veranderde. Opeens werd ze weer dat kleine meisje dat zo vaak had gevoeld er niet bij te horen. Toen we de kring rondgingen en ze van iedereen een 'welkom' kreeg, werd ik kanaal voor haar tranen die sinds lang bevroren waren.
Ze koos een representant voor zichzelf en één voor haar verleden. Zelfs vanuit haar stoel was de spanning voelbaar: haar vuisten gebald, klaar voor een gevecht. Een gevecht dat ze al voerde sinds ze drie jaar was, toen haar vader besloot te vluchten. Vanaf dat moment heeft ze onbewust de pijn, het verdriet en de boosheid voor haar moeder helpen dragen die liever daar gebleven was. In haar moeder is iets gebroken en bijgevolg ook iets in haar. Een constant gevecht, een onbewuste loyaliteit die haar belet vrij te zijn, lief te hebben en te verbinden.
En opnieuw had ik geduld. Samen met de andere aanwezigen creëerden we een veilige bedding. Haar gevecht werd gezien. Het mocht er zijn, in al zijn ruwheid. Het werd gedragen.
En toen zag ik dat haar vuisten ontspanden en haar lichaam rust begon te vinden. Misschien wel voor de eerste keer. Meer was er op dat moment niet nodig.